|
||||||||
Al durft een mens soms te klagen over de -werkelijk- stapels CD’s die hij binnenkrijgt om te recenseren en die nauwelijks te bevatten blijkt, er zitten aan dit vak toch ook enorm veel positieve kanten. Eén daarvan is dat je op (on)geregelde tijdstippen dingen te horen en te beluisteren krijgt, waarvan je het bestaan niet eens vermoedde. Deze is er zo eentje…. Achter deze wat mysterieuze groepsnaam gaat alleen de van oorsprong Britse singer-songwriter James Auger schuil, een kerel die enkele jaren geleden het Verenigd Koninkrijk verruilde voor Zweden en die sinds 2016 af en roe een single of EP lost, waarop hij, met steeds wisselende begeleiders, aan de slag gaat met zijn zelfgeschreven songs. De EP “Woods” bevatte een paar van die singles, maar vandaag -eigenlijk al een dikke maand geleden- lijkt de tijd rijp voor een heuse full-CD, waarop elf nieuwe songs prijken, die aan de plaat toevertrouwd werden met de hulp van producer Terry Benn, die ook al de voornoemde EP onder handen nam. Die elf songs worden afgetrapt met een instrumentale soundscape, toepasselijk “Intro” genoemd en die de inleiding is tot het eerste -maar verre van het laatste- hoogtepunt van de plaat. “Sinner in Rapture” is een knaller, waarin de simpele akoestische gitaar de strijd aangaat met een heuse wall of sound van synthesizers en percussie, die de strijd symboliseert van het individu tegen de maatschappij en “het systeem”, een strijd die ook deze was van Auger zelf en die ondermeer leidde tot de verhuis naar Zweden, waar het leven -en de omgeving om dat leven te leiden- danig verschillen van wat in het Engeland van Margaret, Toni en Boris gemeengoed is. Dan volgt een fantastisch tweetal folksongs, die, zo mag ik concluderen na veelvuldig luisteren, symbool staan voor de muziek van A Choir of Ghosts: “Outside the Window” en “The Days Fade Quicker”: pure, pakkende folksongs, met teksten waarin de zanger een paar aspecten blootgeeft van wie hij is en waar hij voor staat: een man die zoekt en weet wat hij zoekt: het einde van de onrust en een plaats om thuis te komen. Twee heel mooie songs, die echter nog maar de voorbode zijn van de titeltrack, die werkelijk alles heeft om een wereldhit te worden: prachtige melodie, schitterend arrangement en een zangpartij, die je de adem afsnijdt. Mij deed/dit nummer denken aan het beste van wat bv. Mike Scott ooit deed, of aan Paul Westerberg. Voorwaar twee belangrijke namen in de klasse der “grote songschrijvers”, waar Auger, wat mij betreft, met recht en reden zijn voet naast zet. Wie een nummer als dit in zich heeft, moet zich eraan verwachten dat dit opgepikt gaat worden en dat de zelfgezochte rust danig kan verstoord worden. Ik gun het Auger van harte, want ik weet wel zeker dat hij daarmee zal kunnen omgaan. Ik stel vast dat ik nauwelijks halverwege de tracks geraakt ben binnen mijn normale bestek aan lettertekens. Ik zou onrecht doen aan hun kwaliteit als ik “Southwest of the Moon”, “Drifting Home” en “Better off Alone” niet zou vermelden, alle drie songs over hoofdstukjes uit de zoektocht van de artiest, die een meer dan gemiddelde zelfkennis heeft overgehouden aan de blutsen en builen die aan zijn verhuis naar Zweden voorafgingen. Ik wens hem van harte toe dat hij de rust mag vinden, die hem in Engeland onthouden werd. Maar wel op één voorwaarde: dat hij op geregelde tijdstippen komt aanzetten met een prachtsong als het afsluitende “The Taste of Smoke”, dat in een rechtvaardige wereld wekenlang in elke zichzelf respecterende hitlijst zou moeten kamperen. Prachtplaat, die meteen “ontdekking van het Coronatijdperk” so far mag uitgeroepen worden. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||